O God mijns heils, mijn Toeverlaat,
Tot U hef ik mijn droeve klachten;
Ik roep, bij dagen en bij nachten,
Tot U in mijnen jammerstaat.
Ik nader biddend: wil mij horen
En neig tot mijn geschrei Uw oren.
Mijn ziel, der tegenheden zat,
Wordt moedeloos, wil mij begeven.
Het einde nadert van mijn leven;
’k Ben krachteloos en afgemat;
Ik ben, door overmaat van kwalen,
Als zij, die reeds ten grave dalen.
’k Ben afgezonderd bij den hoop
Der doden, die terneergeslagen,
In ’t bloeien van hun blijde dagen
Gestuit in hunne levensloop,
Met aard’ bedekt, van elk vertreden,
Door Uwe hand zijn afgesneden.
Gij hebt mij in den kuil gelegd,
ln diept’, in duisternis gesloten;
Uw grimmigheid heeft mij verstoten,
Mij neergedrukt, mij troost ontzegd.
Gij doet op mij Uw oordeel komen,
Als onweerstaanb’re waterstromen.
Ik derf mijn vrienden, tot mijn straf;
Zij zijn vervreemd van mededogen;
Ik ben een gruwel in hun ogen,
Gij wendt hen allen van mij af.
Een bange kerker doet mij zuchten;
Ik kan de banden niet ontvluchten.
Mijn ogen treuren om mijn leed,
Om al mijn angst, om al mijn lijden;
O HEER’, wil mij van straf bevrijden;
Ach, toon U tot mijn hulp gereed;
’k Smeek dag aan dag om Uw ontferming;
Leen mij de hand tot mijn bescherming!
Zult Gij aan doden wond’ren doen?
Zult G’ overleed’nen doen verrijzen,
Om hier Uw groten Naam te prijzen?
Zal ’t graf Uw wijzen raad bevroên,
Zal daar Uw goedheid zich verspreiden,
Zal ’t woest verderf Uw trouw verbreiden?
Wie zal Uw wond’ren, Uw beleid,
Ooit in de duisternis vertellen?
Wie ooit Uw recht in ’t daglicht stellen
Ter plaatse der vergetelheid?
Maar ik, eer d’ ochtend aan komt breken,
Zal U, o HEER’, om bijstand smeken.
Waarom is ’t, dat Gij mij verstoot,
Waarom verbergt G’ Uw gunstrijk’ ogen?
’k Was van der jeugd af neergebogen,
Bedrukt, en worst’lend met den dood.
Ik moet vol angst Uw gramschap dragen,
’k Ben twijfelmoedig en verslagen.
’k Ben met verschrikking aangedaan;
Mijn moed verflauwt; mijn leden beven;
Uw dierb’re gunst heeft mij begeven;
De vlam Uws toorns doet mij vergaan.
’k Moet dag aan dag met duizend rampen,
Als met het woên der golven kampen.
Gij hebt én metgezel én vrind,
Van mij verwijderd in mijn lijden,
Zodat mijn ziel, hoe z’ ook moet strijden,
Bij niemand heul of bijstand vindt;
’k Zoek hen vergeefs, ’k moet eenzaam wenen;
Al mijn bekenden zijn verdwenen.
Deze bewijsteksten zijn ontleend aan de Bijbel in de Herziene Statenvertaling, © Stichting HSV 2010. Bijbelvertaling aanpassen
Onberijmd: De zonen van Korach, berijmd: Genootschap Laus Deo, Salus Populo
Smeekgebed van Heman bij een beproeving. De psalmdichter is zo overweldigd door ellenden dat zelfs zijn vrienden hem mijden. Hij worstelt met de angst dat zelfs God hem mijdt. Toch is er sprake van niet uitgesproken vertrouwen: de psalm belijdt dat het God is Die deze moeilijkheden heeft gebracht en zegt daarmee ook dat de verlossing in Gods hand is.
Deze psalm bevat één of meerdere profetieën die door Jezus Christus, de Zoon van God, zijn vervuld tijdens Zijn geboorte, leven op aarde of Zijn lijden en sterven aan het kruis. In de onberijmde tekst zijn deze rood weergegeven.
Bekijk de profetie en de vervulling op messias.nuMomenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.