1

Neig, o HEER’, Uw gunstig’ oren,
Om mij in mijn angst te horen.
’k Ben ellendig, diep in nood,
Gans van heul en hulp ontbloot;
Hoed mijn ziel, Gij zijt almachtig,
En ik ben Uw gunst deelachtig.
O mijn God, die mij aanschouwt,
Red Uw knecht, die U vertrouwt.

2

Wie toch is, als Gij, weldadig?
Wees mij dan, o HEER’, genadig;
Want mijn roepen en geklag
Klimt tot U den gansen dag.
Wil de ziel Uws knechts verblijden;
Ondersteun hem in zijn lijden;
Want ik hef mijn hart en oog,
Trouwe God, tot U omhoog.

3

HEER’, door goedheid aangedreven,
Zijt Gij mild in ’t schuldvergeven.
Wie U aanroept in den nood,
Vindt Uw gunst oneindig groot.
HEER’, neem mijn gebed ter oren;
Wil naar mijne smeking horen;
Merk naar Uw goedgunstigheên,
Op de stem van mijn gebeên.

4

’k Ben gewoon, in bange dagen,
Mijn benauwdheid U te klagen;
Gij toch, Die d’ ellenden ziet,
Hoort mij, en verstoot mij niet.
Heer’, wat goôn de heid’nen roemen,
Niemand is bij U te noemen;
Daden, als Uw grote daân,
Treft men nergens elders aan.

5

Al de heid’nen door Uw handen
Voortgebracht in alle landen,
Zullen tot U komen, Heer’,
Bukken voor Uw aanschijn neer,
En Uw Naam ter ere leven.
Gij zijt groot en hoogverheven;
Gij doet duizend wonderheên:
Gij zijt God, ja, Gij alleen.

6

Leer mij naar Uw wil te hand’len,
’k Zal dan in Uw waarheid wand’len;
Neig mijn hart, en voeg het saâm,
Tot de vrees van Uwen Naam.
Heer’, mijn God, ik zal U loven,
Heffen ’t ganse hart naar boven;
’k Zal Uw Naam en majesteit
Eren tot in eeuwigheid.

7

Want Uw goedheid, hoogstgerezen,
Hebt Gij dikwijls mij bewezen,
En mijn ziel, hoezeer verdrukt,
Uit het diepst van ’t graf gerukt.
O mijn God, de trotsaards spannen
Boos tezamen met tirannen,
Tot mijn dood en zielsverdriet.
Zij ontzien Uw hoogheid niet.

8

Maar Gij, Heer’, Gij zijt lankmoedig,
Zeer barmhartig, overvloedig
In genâ, die ons behoedt,
Groot van waarheid, eind’loos goed.
Wend U tot mijn ziel genadig;
Sterk Uw knecht, en geef weldadig
Ondersteuning aan den zoon
Uwer dienstmaagd, van den troon.

9

Doe een teken mij ten goede,
Dat mijn haters in hun woede
Mogen zien, hoe tot hun spijt,
Gij mij troost, en mij bevrijdt.

WDogMQpUOiBQc2FsbSA4Njo2Ck06IEMKTDogMS80CkM6IGh5cG8tZG9yaXNjaApTOiDCqSAyMDI0IC0gbGl0dXJnaWUubnUKUTogMTQwCiUlTUlESSBwcm9ncmFtIDE2Cks6IERtCkcyIEcyIF5GIEcgQSBCIEEyIEcyIHoyCnc6TGVlciBtaWogbmFhciBVdyB3aWwgdGUgaGFuZOKAmS1sZW4sDQpHMiBHMiBeRiBHIEEgQiBBMiBHMiB6Mgp3OuKAmWt+WmFsIGRhbiBpbiBVdyB3YWFyLWhlaWQgd2FuZOKAmS1sZW47DQpCMiBBMiBHIEIgQSBHIEYyIHoyCnc6TmVpZyBtaWpuIGhhcnQsIGVuIHZvZWcgaGV0IHNhw6JtLA0KRjIgRTIgRCBHIEcgXkYgRzIgejIKdzpUb3QgZGUgdnJlZXMgdmFuIFUtd2VuIE5hYW0uDQpCMiBjMiBkIGQgYyBCIGMyIEIyIHoyCnc6SGVlcuKAmSwgbWlqbiBHb2QsIGlrIHphbCBVIGxvLXZlbiwNCkIyIGMyIGQgZCBjIEIgYzIgQjIgejIKdzpIZWYtZmVuIOKAmXR+Z2FuLXNlIGhhcnQgbmFhciBiby12ZW47DQpCMiBBMiBHIEIgQSBHIEYyIHoyCnc64oCZa35aYWwgVXcgTmFhbSBlbiBtYS1qZXMtdGVpdA0KRjIgRTIgRCBHIEcgXkYgRzIgejJ8XQp3OkUtcmVuIHRvdCBpbiBlZXUtd2lnLWhlaWQuCg==

Onberijmde versie Psalm 86:1-17 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Een gebed van David.
    HEERE, neig Uw oor, verhoor mij,
    want ik ben ellendig en arm.
  2. Bewaar mijn ziel, want ik ben Uw gunsteling;
    U, mijn God, verlos Uw dienaar, die op U vertrouwt.
  3. Wees mij genadig, Heere,
    want ik roep tot U de hele dag.
  4. Verblijd de ziel van Uw dienaar,
    want tot U, Heere, hef ik mijn ziel op.
  5. U, Heere, bent immers goed, mild om te vergeven
    en rijk aan goedertierenheid voor allen die U aanroepen.
  6. HEERE, neem mijn gebed ter ore,
    sla acht op mijn luide smeekbeden.
  7. In de dag van mijn benauwdheid roep ik U aan,
    want U verhoort mij.
  8. Onder de goden is niemand U gelijk, Heere;
    werken als de Uwe zijn er niet.
  9. Al de heidenvolken, die U gemaakt hebt, Heere,
    zullen komen, zich voor Uw aangezicht neerbuigen
    en Uw Naam eren.
  10. Want U bent groot en doet wonderen,
    U bent God, U alleen.
  11. Leer mij, HEERE, Uw weg,
    ik zal in Uw waarheid wandelen,
    maak mijn hart één om Uw Naam te vrezen.
  12. Heere, mijn God, ik zal U loven met heel mijn hart,
    ik zal Uw Naam voor eeuwig eren.
  13. Want Uw goedertierenheid is groot over mij,
    U hebt mijn ziel aan het diepst van het graf ontrukt.
  14. O God, hoogmoedigen staan tegen mij op,
    een horde geweldplegers staat mij naar het leven,
    zij houden U niet voor ogen.
  15. Maar U, Heere, bent een barmhartig en genadig God,
    geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw.
  16. Wend U tot mij en wees mij genadig,
    geef Uw dienaar Uw kracht,
    verlos de zoon van Uw dienares.
  17. Doe aan mij een teken ten goede;
    zodat wie mij haten het zien en beschaamd worden,
    wanneer Ú, HEERE, mij geholpen en getroost hebt.

Dichter:

Onberijmd: David, berijmd: Johannes Eusebius Voet

Samenvatting:

Smeekgebed van David naar aanleiding van vervolging. Verzwakt en benauwd door zijn vijanden, smeekt Hij, onder lofprijzing, God om bewaring en verlossing.

Te zingen bij:

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17