1

’k Betrouw op U, hoor mijn gebeden:
Dat mij geen schaamt’, o HEER’,
In eeuwigheid verneêr’.
Red mij, door Uw gerechtigheden,
Bevrijd mij, neig Uw oren;
Verlos mij; wil mij horen.

2

Wees mij een rots, om in te wonen;
Een schuilplaats, waar mijn hart
Steeds toevlucht vind’, in smart.
Uw hoog bevel zal blijkbaar tonen,
Dat Gij, o groot’ Ontfermer,
Mijn burg zijt en Beschermer.

3

Bevrijd mij van ’t geweld des snoden,
Die ’t heilig recht verkracht;
Wiens trotsheid mij veracht.
Ik wacht op U, o God der goden,
Op Wien ik vast vertrouwde,
Van dat ik ’t licht aanschouwde.

4

Zo Gij, van dat ik werd geboren,
Ja, van mijn eerst begin,
Mij niet, uit teed’re min,
Hadt ondersteund, ’k waar’ lang verloren;
Dies doe ik, in gezangen,
U steeds mijn lof ontvangen.

5

’k Was als een wonder in elks ogen;
Doch Gij, mijn Toevlucht, Gij
Stondt mij met sterkte bij;
Laat dan mijn mond Uw Naam verhogen,
En al mijn levensdagen
Van Uwen roem gewagen.

6

Verwerp mij niet in hoger jaren;
Laat bij den ouderdom,
Dien ’k in Uw gunst beklom,
Uw voorzorg over mij niet varen;
Laat met de kracht van ’t leven,
Uw hulp mij niet begeven.

7

Hen, die op mijne ziele loeren,
Hoort men in hunnen raad,
Uit onverzoenb’ren haat,
Een goddeloze schimptaal voeren,
En tegen recht, tezamen
Mijn ondergang beramen.

8

“Ziet”, zeggen zij, “hij ligt verschoven;
God staat niet aan zijn zij;
Jaagt, jaagt hem; grijpt hem vrij!
Hij kan geen uitkomst zich beloven!”
O God, toon m’ Uw ontferming,
En haast U ter bescherming.

9

Doe hen beschaamd staan en bezwijken,
Wier woede mij bestrijdt,
Wier haat mijn rust benijdt;
Doe hen met smaad en schande wijken,
Die tegen mij zich sterken,
En mijne ramp bewerken.

10

Mijn hart zal steeds op U vertrouwen;
Mijn mond vindt tot Uw lof
Gedurig ruimer stof
En zal Uw recht en heil ontvouwen,
Schoon ik de reeks dier schatten
Kan tellen noch bevatten.

11

Ik zal blijmoedig henen treden
In ’s HEEREN mogendheid;
Mijn hart is uitgebreid,
O Heer’, om Uw gerechtigheden,
Ja, die alleen, te prijzen,
Op aangename wijzen.

12

Gij hebt mij, van mijn kindse dagen
Geleid en onderricht;
Nog blijf ik naar mijn plicht,
Van Uwe wond’ren blij gewagen.
O God, wil mij bewaren
Bij ’t klimmen mijner jaren.

13

Blijf mij in mijne grijsheid sterken;
Verkwik mijn ouderdom;
Bewaak mij van rondom;
Zo meld’ ik dit geslacht Uw werken;
Zo zal ’k Uw grootheid zingen
Voor hun nakomelingen.

14

Ik roem, o eeuwig Alvermogen,
’k Roem Uw gerechtigheid,
Die zoveel glans verspreidt,
Zo heerlijk schittert uit den hoge,
O Heer’ der legerscharen,
Wie kan U evenaren?

15

Gij deedt mij veel benauwdheid smaken
En drukkend harteleed,
Maar tot mijn hulp gereed
Zult Gij mij weder levend maken;
Mij uit den afgrond trekken,
En met Uw vleug’len dekken.

16

Gij zult met luister mij omringen,
Mij troosten in mijn smart.
Dan zal ik, blij van hart,
Met luit en harp Uw goedheid zingen,
O heilig Opperwezen,
Door Israël geprezen.

17

Mijn lippen zullen juichend roemen,
In psalmen, U gewijd,
Dat Gij mijn Helper zijt;
Mijn tong zal U mijn Redder noemen,
Uw gunst den Godgetrouwen
Den gansen dag ontvouwen.

18

’k Zal Uw gerechtigheid verheffen,
Die mij in eer herstelt,
Die al mijn haters velt.
’k Zie hen door schand’ en schaamte treffen;
Ik zie hen schaamrood vluchten,
Die mijne ziel doen zuchten.

WDogMQpUOiBQc2FsbSA3MToxMgpNOiBDCkw6IDEvNApDOiBwaHJ5Z2lzY2gKUzogwqkgMjAyNCAtIGxpdHVyZ2llLm51ClE6IDE0MAolJU1JREkgcHJvZ3JhbSAxNgpBMiBHIEUgRiBGIEcgQTIgXkcgQTIgejIKdzpHaWogaGVidCBtaWosIHZhbiBtaWpuIGtpbmQtc2UgZGEtZ2VuDQpEMiBFIEYgRzIgQTIgRDIgejIKdzpHZS1sZWlkIGVuIG9uLWRlci1yaWNodDsNCkUyIEcgRyBGIEYgRTIgejIKdzpOb2cgYmxpamYgaWsgbmFhciBtaWpuIHBsaWNodCwNCkcyIEEgQiBjMiBCMiBBIF5HIEEyIEIyIHoyCnc6VmFuIFUtd2Ugd29uLWTigJlyZW4gYmxpaiBnZS13YS1nZW4uDQpBMiBkIGMgQiBBIF5HMiBBMiB6Mgp3Ok8gR29kLCB3aWwgbWlqIGJlLXdhLXJlbg0KRDIgRSBGIEcgRyBGMiBFMiB6MnxdCnc6QmlqIOKAmXR+a2xpbS1tZW4gbWlqLW5lciBqYS1yZW4uCg==

Onberijmde versie Psalm 71:1-24 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Tot U, HEERE, heb ik de toevlucht genomen;
    laat mij niet voor eeuwig beschaamd worden.
  2. Red mij door Uw gerechtigheid en bevrijd mij,
    neig Uw oor tot mij en verlos mij.
  3. Wees mij tot een rots om daarin te wonen,
    om voortdurend daarin te gaan.
    U hebt bevel gegeven om mij te verlossen,
    want U bent mijn rots en mijn burcht!
  4. Mijn God, bevrijd mij uit de hand van de goddeloze,
    uit de hand van wie onrecht bedrijft en van wie wreed is.
  5. Want U bent mijn hoop, Heere HEERE,
    mijn vertrouwen vanaf mijn jeugd.
  6. Op U heb ik gesteund van de moederschoot af,
    van de baarmoeder af bent U mijn Helper;
    voortdurend zal mijn lof van U zijn.
  7. Ik ben voor velen als een teken geweest,
    maar U bent mijn sterke toevlucht.
  8. Laat mijn mond vervuld worden met Uw lof
    en met Uw luister, de hele dag.
  9. Verwerp mij niet ten tijde van de ouderdom;
    verlaat mij niet nu mijn kracht vergaat.
  10. Want mijn vijanden spreken over mij;
    wie op mijn ziel loeren, beraadslagen samen,
  11. en zeggen: God heeft hem verlaten,
    jaag hem na en grijp hem, want er is niemand die redt.
  12. O God, blijf niet ver van mij;
    mijn God, kom mij spoedig te hulp.
  13. Laat beschaamd en vernietigd worden
    wie mijn tegenstanders zijn;
    laat met smaad en schande bedekt worden
    wie mijn onheil zoeken.
  14. Maar ík blijf voortdurend hopen
    en zal U nog meer loven.
  15. Mijn mond zal van Uw gerechtigheid vertellen,
    van Uw heil de hele dag,
    hoewel ik de afmetingen ervan niet weet.
  16. Ik zal komen met de machtige daden van de Heere HEERE,
    ik zal Uw gerechtigheid in herinnering roepen, de Uwe alleen.
  17. O God, U hebt mij onderwezen vanaf mijn jeugd
    en tot nu toe verkondig ik Uw wonderen.
  18. Ja, ook nu de ouderdom en grijsheid gekomen is –
    verlaat mij niet, o God,
    totdat ik deze generatie Uw sterke arm verkondigd heb,
    alle nakomelingen Uw macht.
  19. Uw gerechtigheid, o God, reikt tot in de hoogte,
    want U hebt grote dingen gedaan.
    O God, wie is aan U gelijk?
  20. U, Die mij veel benauwdheden en ellende hebt doen zien,
    U zult mij weer levend maken en mij weer optrekken
    uit de diepe wateren van de aarde.
  21. U zult mijn aanzien vergroten
    en mij omringen met Uw troost.
  22. Ook ik zal U loven met de luit
    en Uw trouw prijzen, mijn God;
    ik zal voor U psalmen zingen met de harp,
    Heilige van Israël!
  23. Mijn lippen zullen vrolijk zingen, wanneer ik psalmen voor U zal zingen,
    mijn ziel, die U verlost hebt.
  24. Ja, mijn tong zal de hele dag
    Uw gerechtigheid tot uiting brengen,
    want zij zijn beschaamd, ja, zij zijn rood van schaamte geworden
    wie mijn onheil zoeken.

Dichter:

Onberijmd: Onbekend, berijmd: Genootschap Laus Deo, Salus Populo

Samenvatting:

Gebed om bescherming in de ouderdom en tegen vervolging. De gelovige is in gevaar van vijanden die hem zouden willen kwetsen door voordeel te trekken uit zijn zwakheid of pijn.

Te zingen bij:

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17