1

Neem, HEER’, mijn bange klacht ter oren!
Zie, als ’t aan woorden mij ontbreekt,
Wat d’ overdenking in mij spreekt.
Verwaardig U, uit ’s hemels koren
Mijn stem te horen!

2

Sla ied’re zucht, mijn hart ontgleden,
Opmerkend ga; schenk mij ’t genot
Uws heils, mijn Koning en mijn God;
Ik zal tot U, met mijn gebeden,
Eerbiedig treden.

3

Ik zal, door ijvervuur aan ’t blaken,
O HEER’, bij ’t scheem’rend morgenlicht,
Mij stellen voor Uw aangezicht;
Oprechte boezemzuchten slaken,
En biddend waken.

4

Gij, die geducht zijt in vermogen,
Verdraagt de goddeloosheid niet;
Gij zult, o God, die ’t al doorziet,
Den boze voor Uw heilig’ ogen,
Geenszins gedogen.

5

Wie zinloos, zonder t’ overwegen
Wat hem betaamt, tot U durft gaan,
Zal voor Uw aanschijn niet bestaan;
Gij haat, en staat hun billijk tegen,
Die onrecht plegen.

6

Gij, HEER’, verdelgt den leugenspreker.
Hij, die zijn hand met bloed bevlekt,
En gruw’len met bedrog bedekt,
Tergt, als de snoodste wetverbreker,
Den hoogsten Wreker.

7

Maar mij ontmoet Uw mededogen;
Ik zal, Uw woning ingeleid,
En, naar ’t paleis der heiligheid
In ware Godsvrees neergebogen,
Uw gunst verhogen.

8

Leid mij in Uw gerechtigheden,
Om mijn verspied’ren wil, en richt
Uw wegen voor mijn aangezicht;
Dan zal ik veilig voorwaarts treden,
Met vaste schreden.

9

Al ’t recht is van hun mond geweken,
Zij leggen ’t op verderven toe;
Hun keel is nooit verslindens moe,
Hun tong tracht, vleiend, ons door treken
Naar ’t hart te steken.

10

Draagt Gij, o God, hen nog geduldig?
Verwoest hun raadslag; drijf hen heen,
Daar z’ Uwe wet zo stout vertreên,
Zij tergen U te menigvuldig;
Verklaar hen schuldig.

11

Maar geef Uw dierb’ren gunstelingen,
Wier geest in U zijn sterkte vindt,
Wier hart Uw Naam oprecht bemint,
In U volvrolijk op te springen,
En blij te zingen.

12

’t Rechtvaardig volk zult Gij belonen,
Terwijl Gij, HEER’, hen overdekt,
Hun tot een veilig schild verstrekt.
Gij zult goedgunstig hen bekronen,
Ja, bij hen wonen.

WDogMQpUOiBQc2FsbSA1OjYKTTogQwpMOiAxLzQKQzogZG9yaXNjaApTOiDCqSAyMDI0IC0gbGl0dXJnaWUubnUKUTogMTQwCiUlTUlESSBwcm9ncmFtIDE2CkQyIEEgQiBjMiBjMiBkIGMgQjIgQTIgejIKdzpHaWosIEhFRVLigJksIHZlci1kZWxndCBkZW4gbGV1LWdlbi1zcHJlLWtlci4NCmQyIGQgZCBjIEIgQTIgRjIgRTIgejIKdzpIaWosIGRpZSB6aWpuIGhhbmQgbWV0IGJsb2VkIGJlLXZsZWt0LA0KQTIgQSBBIF5HIEEgYzIgQjIgQTIgejIKdzpFbiBncnV3LeKAmWxlbiBtZXQgYmUtZHJvZyBiZS1kZWt0LA0KRjIgRiBHIEEyIEEyIF9CIEEgRzIgRjIgejIKdzpUZXJndCwgYWxzIGRlIHNub29kLXN0ZSB3ZXQtdmVyLWJyZS1rZXIsDQpBMiBHIEYgRTIgRDIgejJ8XQp3OkRlbiBob29nLXN0ZW4gV3JlLWtlci4K

Onberijmde versie Psalm 5:1-13 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Een psalm van David, voor de koorleider, bij fluitspel.
  2. HEERE, neem mijn woorden ter ore,
    let op mijn zuchten.
  3. Sla acht op mijn stem als ik roep,
    mijn Koning en mijn God,
    want tot U bid ik.
  4. 's Morgens hoort U mijn stem, HEERE;
    's morgens leg ik mijn gebed voor U neer
    en zie ik naar U uit.
  5. Want U bent geen God Die vreugde vindt in goddeloosheid,
    de kwaaddoener zal bij U niet verblijven.
  6. De dwazen blijven niet staande
    voor Uw ogen.
    U haat allen die onrecht bedrijven,
  7. U brengt de leugenaars om.
    Van de man van bloed en bedrog
    heeft de HEERE een afschuw.
  8. Ik echter zal door Uw grote goedertierenheid
    Uw huis binnengaan,
    mij buigen naar Uw heilig paleis
    in vreze voor U.
  9. HEERE, leid mij in Uw gerechtigheid,
    omwille van mijn belagers;
    maak Uw weg vóór mij recht.
  10. Want in hun mond is niets wat betrouwbaar is,
    hun binnenste is enkel verderf,
    hun keel is een open graf,
    met hun tong vleien zij.
  11. Verklaar hen schuldig, o God,
    laat hen ten val komen met hun opvattingen;
    verdrijf hen om hun vele overtredingen,
    want zij zijn U ongehoorzaam.
  12. Maar laat verblijd zijn allen die tot U de toevlucht nemen,
    laat hen voor eeuwig juichen
    omdat U hen beschut;
    laat in U van vreugde opspringen
    wie Uw Naam liefhebben.
  13. U immers zegent de rechtvaardige, HEERE;
    U omringt hem met goedgunstigheid als met een schild.

Dichter:

Onberijmd: David, berijmd: Genootschap Laus Deo, Salus Populo

Samenvatting:

Smeekpsalm van David, naar aanleiding van vervolging. De psalm bevat een wraakgebed, met de oproep aan God om recht te spreken en te verhinderen dat de vijanden schade aanrichten.

Te zingen bij:

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17