1

O God, wij mochten met onz’ oren,
Weleer van onze vaad’ren horen;
Wat werk Gij in hun dagen wrocht.
Hoe G’ oudtijds hen met heil bezocht.
Gij hebt de heid’nen met Uw hand
Verdreven, dat zij ’t erf verlieten;
Hen fel geplaagd, Uw volk geplant,
En op het weeld’rigst voort doen schieten.

2

Hun zwaard deed hen dit land niet erven;
Hun arm deed hen geen heil verwerven;
Maar Uwe rechterhand, Uw macht,
Heeft hun dien voorspoed toegebracht;
De glans van ’t Godd’lijk aangezicht
Heeft hen de zege weg doen dragen;
Want Gij omscheent hen met het licht
Van Uw genadig welbehagen.

3

Gij zelf, o God, die uit Uw woning,
Ons hulp verleendet, zijt mijn Koning!
Verlos ons van ’t gedreigde kwaad;
Gebied het heil voor Jakobs zaad.
Gij doet ons onze weêrpartij
Met hoornen stoten in de lenden;
In Uwen naam vertreden wij
Die tegen ons de wapens wenden.

4

Stap ik vol moeds ten oreloge,
’k Vertrouw niet op mijn stalen boge;
Ik weet, dat, in den heten strijd,
Mij zwaard noch dapperheid bevrijdt;
Maar Gij verlost den vegen staat,
Van ’s vijands macht, waarvoor wij duchten.
Ook doet Uw hand al wie ons haat
Met schand’ en schaamte henen vluchten.

5

’t Is God, Dien w’ onzen Redder noemen,
In Wien w’ ons al den dag beroemen.
Den lof Uws Naams, alom verbreid,
Verheffen wij in eeuwigheid.
Maar nu verstoot Gij ons, o HEER’,
Wij zien ons hoofd met schand’ bedekken.
Dewijl Gij met ons heir niet meer,
Ter hulp, als eertijds, uit wilt trekken.

6

Gij doet ons bevend rugwaarts wijken,
En steeds voor d’ overmacht bezwijken
Van haat’ren, die ons goed en bloed
Vast roven in hun euvelmoed.
Gelijk de schapen, die men slacht,
Hebt G’ ons aan hen tot spijs gegeven;
Ons onder ’t heidendom gebracht,
Waar wij verstrooid, vol kommer, leven.

7

Het volk, dat Gij hebt uitverkoren,
Verkoopt G’ aan die Uw erfdeel storen,
Voor geen waardij, hoe min men bied’,
En hunnen prijs verhoogt Gij niet.
Gij stelt ons tot een bitt’ren smaad
Voor schamp’re buren, die ons honen.
De spot en schimp straalt van ’t gelaat
Der volken, die rondom ons wonen.

8

Gij doet ons tot een spreekwoord strekken
Den heid’nen, waar g’ ons heen doet trekken;
En ’t volk, dat ons te snood berooft,
Schudt over ons, afkerig, ’t hoofd.
Mijn schande stelt men vals in ’t licht,
Z’ is nimmer uit mijn oog geweken;
De schaamte dekt mijn aangezicht,
Zodat ik ’t hoofd niet op durf steken.

9

De stem des honers moet ik horen,
Zijn lastertaal klinkt mij in d’ oren;
De boze vijand koelt zijn moed,
En dorst wraakgierig naar ons bloed.
Wij hebben echter in die smart,
Schoon wij dit alles ondervonden,
U niet vergeten in ons hart,
Noch trouw’loos Uw verbond geschonden.

10

Ons hart heeft zich van U, in noden,
Niet afgekeerd tot valse goden,
En onze gang week niet van ’t pad,
Dat Gij ons voorgeschreven hadt;
Al hebt G’ ons, in Uw toornegloed,
Verpletterd in een plaats der draken;
En ons verdrukt en bang gemoed
De doodsvalleien doen genaken.

11

Ja, hadden w’, in dien druk gezeten,
Den naam van onzen God vergeten,
De handen, in verlegenheid,
Tot vreemde goden uitgebreid.
Zou God, naar Zijn onkreukbaar recht
Die euveldaad niet onderzoeken?
Al wat in ’t hart wordt overlegd,
Kent Hij, tot in de diepste hoeken.

12

Maar wij, om Uwentwil verdreven,
Verliezen, al den dag, het leven;
Wij worden slechts van hen geacht
Als schapen, voor het mes gebracht.
Waak op, o Heer’, waarom toch zoudt
Gij slapen, en de smart vergroten?
Ontwaak, toon dat G’ ons nog aanschouwt,
En ons niet eeuwig wilt verstoten.

13

Waarom, daar wij Uw bijstand vergen,
Zoudt Gij Uw aangezicht verbergen?
Waarom vergeten onz’ ellend’
En onderdrukking zonder end?
Want onze ziel, die nauw’lijks leeft,
Is treurig in het stof gebogen;
Daar onze buik aan d’ aarde kleeft,
Bezwijken wij in onvermogen.

14

Sta op, o God, toon medelijden,
Laat ons Uw arm van nood bevrijden;
Verlos ons uit den angst, o Heer’,
Zo krijgt Uw goedheid eeuwig d’ eer!

WDogMQpUOiBQc2FsbSA0NDoxMgpNOiBDCkw6IDEvNApDOiBoeXBvLW1peG9seWRpc2NoClM6IMKpIDIwMjQgLSBsaXR1cmdpZS5udQpROiAxNDAKJSVNSURJIHByb2dyYW0gMTYKSzogRApBMiBBIEIgYzIgZDIgZCBjIEIyIEEyIHoyCnc6TWFhciB3aWosIG9tIFUtd2VudC13aWwgdmVyLWRyZS12ZW4sDQpBMiBHIEYgQTIgRTIgRyBGIEUyIEQyIHoyCnc6VmVyLWxpZS16ZW4sIGFsIGRlbiBkYWcsIGhldCBsZS12ZW47DQpEMiBBMiBCMiBHIEEgQiBjIGQyIHoyCnc6V2lqIHdvci1kZW4gc2xlY2h0cyB2YW4gaGVuIGdlLWFjaHQNCmQyIGMgQiBBIEIyIEEyIF5HIEEyIHoyCnc6QWxzIHNjaGEtcGVuLCB2b29yIGhldCBtZXMgZ2UtYnJhY2h0Lg0KQTIgQiBBIEcyIEUyIEYgXkcgQTIgejIKdzpXYWFrIG9wLCBvIEhlZXLigJksIHdhYS1yb20gdG9jaCB6b3VkdA0KQTIgRzIgRTIgQiBCIEEgRyBGMiBFMiB6Mgp3OkdpaiBzbGEtcGVuLCBlbiBkZSBzbWFydCB2ZXItZ3JvLXRlbj8NCkEyIEIgYyBBIEEgQjIgZDIgYzIgejIKdzpPbnQtd2FhaywgdG9vbiBkYXQgR+KAmX5vbnMgbm9nIGFhbi1zY2hvdXd0LA0KZDIgZCBkIEIyIEEyIF5HIEEgQjIgQTIgejJ8XQp3OkVuIG9ucyBuaWV0IGVldS13aWcgd2lsdCB2ZXItc3RvLXRlbi4K

Onberijmde versie Psalm 44:1-27 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Voor de koorleider, een onderwijzing, van de zonen van Korach.
  2. O God, met onze oren hebben wij het gehoord,
    onze vaderen hebben het ons verteld:
    U hebt een werk gedaan in hun dagen,
    in de dagen vanouds.
  3. Ú hebt de heidenvolken met Uw hand verdreven,
    maar hén geplant.
    U hebt de volken kwaad aangedaan,
    maar hén zich laten uitbreiden.
  4. Want zij hebben het land niet door hun zwaard in bezit genomen
    en hún arm heeft hun geen verlossing gegeven,
    maar Uw rechterhand, Uw arm
    en het licht van Uw aangezicht, omdat U hun goedgezind was.
  5. Ú bent mijn Koning, o God;
    gebied volkomen verlossing voor Jakob!
  6. Door U stoten wij onze tegenstanders neer,
    in Uw Naam vertrappen wij wie tegen ons opstaan.
  7. Want ik vertrouw niet op mijn boog,
    mijn zwaard zal mij niet verlossen.
  8. Maar U verlost ons van onze tegenstanders,
    U maakt wie ons haten, beschaamd.
  9. In God roemen wij de hele dag,
    Uw Naam zullen wij voor eeuwig loven.
  10. Niettemin hebt U ons verstoten en te schande gemaakt,
    omdat U met onze legers niet oprukt.
  11. U doet ons terugdeinzen voor de tegenstander,
    en wie ons haten, plunderen ons uit ten bate van zichzelf.
  12. U geeft ons over als schapen om op te eten,
    U verstrooit ons onder de heidenvolken.
  13. U verkoopt Uw volk voor weinig geld,
    U verhoogt hun prijs niet.
  14. U maakt ons tot smaad voor onze buren,
    tot spot en schimp voor wie ons omringen.
  15. U maakt ons tot een spreekwoord onder de heidenvolken
    en doet de natiën het hoofd over ons schudden.
  16. De hele dag zie ik mijn schande voor mij
    en schaamte bedekt mijn gezicht,
  17. vanwege de stem van wie mij hoont en lastert,
    vanwege de vijand en de wraakzuchtige.
  18. Dit alles is ons overkomen, toch hebben wij U niet vergeten
    of Uw verbond verloochend.
  19. Ons hart is niet teruggeweken
    en onze schreden zijn niet van Uw pad geweken,
  20. ook al hebt U ons in een oord van jakhalzen verpletterd,
    en ons met een schaduw van de dood overdekt.
  21. Als wij de Naam van onze God hadden vergeten
    en onze handen hadden uitgebreid naar een vreemde god,
  22. zou God dat niet onderzoeken?
    Want Hij weet wat er in het hart verborgen ligt.
  23. Maar om U worden wij de hele dag gedood;
    wij worden beschouwd als slachtschapen.
  24. Word wakker! Waarom zou U slapen, Heere?
    Ontwaak! Verstoot ons niet voor altijd.
  25. Waarom zou U Uw aangezicht verbergen,
    onze ellende en onze onderdrukking vergeten?
  26. Want onze ziel ligt neergebukt in het stof;
    onze buik kleeft aan de aarde.
  27. Sta op, ons te hulp,
    verlos ons omwille van Uw goedertierenheid.

Dichter:

Onberijmd: De zonen van Korach, berijmd: Johannes Eusebius Voet

Samenvatting:

Gemeenschappelijke smeekbede in de tijd waarin het volk Israël was vernederd vanwege een militaire nederlaag. Na herinneringen aan overwinningen uit het verleden, vraagt de psalmdichter zich af wat de huidige tegenspoed heeft veroorzaakt en smeekt hij God om in te grijpen.

Te zingen bij:

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17