1

God is mijn licht, mijn heil, wien zou ik vrezen?
Hij is de HEER’, die hulp verschaft in nood.
Mijn levenskracht; ’k heb niet vervaard te wezen.
Hij is ’t, die mij beveiligt voor den dood.
Wanneer de macht der bozen sloeg aan ’t woên,
En aanrukt om zich met mijn vlees te voên.
Stiet zelf dit rot, dat mij benauwt en haat,
Den voet en viel, omdat het God verlaat.

2

Al zie ik zelfs een leger mij omringen,
Nog vrees ik niet, ’k verlaat mij op den HEER’;
Al wil men mij door enen oorlog dwingen,
’k Leg mij gerust hierop vertrouwend neer.
Deez’ ene zaak heb ik begeerd van God,
Daar zoek ik naar, dit zij mijn zalig lot:
Dat ik, zo lang mij ’t levenslicht bescheen,
In ’s HEEREN huis mocht wonen hier beneên.

3

Och, mocht ik in die heilige gebouwen,
De vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog;
Zijn lieflijkheid en schonen dienst aanschouwen!
Hier weidt mijn ziel met een verwond’rend oog.
Want God zal mij, opdat Hij mij beschutt’,
In ramp en nood versteken in Zijn hut;
Mij bergen in ’t verborgen van Zijn tent
en op een rots verhogen uit d’ ellend’.

4

God zal mijn hoofd nu boven ’s vijands benden
Verhogen: dies wil ik, met blij geschal,
In Zijne tent het offer opwaarts zenden,
Daar psalm en lied Zijn lof vermelden zal.
Verhoor, o HEER’, toon mij een gunstig oog;
Ik zal mijn stem verheffen naar omhoog:
Verhoor mij toch, bewijs mij Uw genâ,
En antwoord mij, die voor Uw aanzicht sta.

5

Mijn hart zegt mij, o HEER’, van Uwentwegen:
“Zoek door gebeên met ernst Mijn aangezicht”;
Dat wil, dat zal ik doen; ik zoek den zegen
Alleen bij U, o bron van troost en licht!
Verberg toch niet Uw oog van mij, o HEER
Ik ben Uw knecht, zie niet in toorne neer.
Gij waart mijn hulp in al mijn zielsverdriet.
O God mijns heils, begeef, verlaat mij niet.

6

Want, schoon ik zelfs van vader en van moeder
Verlaten ben, de HEERis goed en groot;
Hij is en blijft mijn Vader en Behoeder,
Leer mij, o God, Uw weg in allen nood!
Bestuur, om mijns verspieders wil, mijn voet
Op ’t effen pad, dat ’s vijands euvelmoed,
Mij nimmer treff’; vervoerd door list en dwang,
Getuigt men vals tot mijnen ondergang.

7

Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Mijn God, waar was mijn hoop, mijn moed, gebleven?
Ik was vergaan in al mijn smart en rouw.
Wacht op den HEER’, godvruchte schaar, houd moed!
Hij is getrouw, de bron van alle goed.
Zo daalt Zijn kracht op u in zwakheid neer.
Wacht dan, ja wacht, verlaat u op den HEER’!

WDogMQpUOiBQc2FsbSAyNzoxCk06IEMKTDogMS80CkM6IG1peG9seWRpc2NoClM6IMKpIDIwMjQgLSBsaXR1cmdpZS5udQpROiAxNDAKJSVNSURJIHByb2dyYW0gMTYKSzogRwpBMiBGMiBHMiBBIEEgZCBkIF5jIGQgQjIgQTIgejIKdzpHb2QgaXMgbWlqbiBsaWNodCwgbWlqbiBoZWlsLCB3aWVuIHpvdSBpayB2cmUtemVuPw0KRTIgRjIgQTIgRyBFIEEgRyBGMiBFMiBEMiB6Mgp3OkhpaiBpcyBkZSBIRUVS4oCZLCBkaWUgaHVscCB2ZXItc2NoYWZ0IGluIG5vb2QuDQpBMiBGMiBHMiBBIEEgZCBkIF5jIGQgQjIgQTIgejIKdzpNaWpuIGxlLXZlbnMta3JhY2h0OyDigJlrfmhlYiBuaWV0IHZlci12YWFyZCB0ZSB3ZS16ZW4uDQpFMiBGMiBBMiBHIEUgQSBHIEYyIEUyIEQyIHoyCnc6SGlqIGlzfuKAmXQsIGRpZSBtaWogYmUtdmVpLWxpZ3Qgdm9vciBkZW4gZG9vZC4NCmQyIGMgQiBBIEEgYyBjIEIyIF5jMiBkMiB6Mgp3Oldhbi1uZWVyIGRlIG1hY2h0IGRlciBiby16ZW4gc2xvZWcgYWFufuKAmXR+IHdvw6puLA0KRzIgQSBCIGMgYyBCIEEgQSBeRyBBMiB6Mgp3OkVuIGFhbi1ydWt0IG9tIHppY2ggbWV0IG1pam4gdmxlZXMgdGUgdm/Dqm4uDQpBMiBjIGMgQiBHIEEgRSBHMiBGMiBFMiB6Mgp3OlN0aWV0IHplbGYgZGl0IHJvdCwgZGF0IG1paiBiZS1uYXV3dCBlbiBoYWF0LA0KYzIgQjIgQTIgQiBCIEEgRyBGMiBFMiBEMiB6MnxdCnc6RGVuIHZvZXQgZW4gdmllbCwgb20tZGF0IGhldCBHb2QgdmVyLWxhYXQuCg==

Onberijmde versie Psalm 27:1-14 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Een psalm van David.
    De HEERE is mijn licht en mijn heil,
    voor wie zou ik vrezen?
    De HEERE is mijn levenskracht,
    voor wie zou ik angst hebben?
  2. Toen kwaaddoeners op mij afkwamen,
    om mij levend te verslinden
    – mijn tegenstanders en mijn vijanden –
    struikelden zij zelf en vielen.
  3. Al belegerde mij een leger,
    mijn hart zou niet vrezen;
    al brak er een oorlog tegen mij uit,
    toch vertrouw ik hierop.
  4. Eén ding heb ik van de HEERE verlangd,
    dát zal ik zoeken:
    dat ik wonen mag in het huis van de HEERE,
    al de dagen van mijn leven,
    om de lieflijkheid van de HEERE te aanschouwen
    en te onderzoeken in Zijn tempel.
  5. Want Hij doet mij schuilen in Zijn hut
    in dagen van onheil.
    Hij verbergt mij in het verborgene van Zijn tent,
    Hij plaatst mij hoog op een rots.
  6. Nu heft mijn hoofd zich omhoog
    boven mijn vijanden, die mij omringen.
    Ik zal in Zijn tent offers brengen onder geschal van trompetten;
    ik zal zingen, ja, ik zal psalmen zingen voor de HEERE.
  7. Hoor, HEERE, mijn stem als ik roep;
    wees mij genadig en antwoord mij.
  8. Mijn hart zegt tegen U wat U Zelf zegt:
    Zoek Mijn aangezicht.
    Ik zóek Uw aangezicht, HEERE,
  9. verberg Uw aangezicht niet voor mij.
    Wijs Uw dienaar niet af in toorn,
    U bent mijn hulp geweest;
    laat mij niet in de steek en verlaat mij niet,
    o God van mijn heil.
  10. Want mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten,
    maar de HEERE zal mij aannemen.
  11. HEERE, leer mij Uw weg,
    leid mij op een geëffend pad
    omwille van mijn belagers.
  12. Geef mij niet over aan de begeerte van mijn tegenstanders,
    want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan
    en mensen die briesen van geweld.
  13. Als ik toch niet had geloofd dat ik de goedheid van de HEERE
    zou zien in het land van de levenden,
    ik was vergaan.
  14. Wacht op de HEERE,
    wees sterk
    en Hij zal uw hart sterk maken;
    ja, wacht op de HEERE.

Dichter:

Onberijmd: David, berijmd: Johannes Eusebius Voet

Samenvatting:

Vertrouwenspsalm van David. Hij is omringd door vijanden en wacht op Gods hulp en uitredding.

Te zingen bij:

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17