1

’k Hef mijn ziel, o God der goden,
Tot U op, Gij zijt mijn God.
’k Heb op U vertrouwd in noden,
Weer van mij toch schaamt’ en spot.
Dat mijn vijand nooit van vreugd
Om mij opspring’; Die U wachten,
Dekt nooit schaamt’; maar die de deugd,
Zonder oorzaak, stout verachten.

2

HEER’, ai, maak mij Uwe wegen,
Door Uw woord en Geest bekend;
Leer mij, hoe die zijn gelegen,
En waarheen g’ Uw treden wendt,
Leid mij in Uw waarheid, leer
IJv’rig mij Uw wet betrachten.
Want Gij zijt mijn heil, o HEER’,
’k Blijf U al den dag verwachten.

3

Denk aan ’t Vaderlijk meêdogen,
HEER’, waarop ik biddend pleit:
Milde handen, vriend’lijk’ ogen,
Zijn bij U van eeuwigheid,
Sla de zonden nimmer ga,
Die mijn jonkheid heeft bedreven.
Denk aan mij toch in genâ,
Om Uw goedheid eer te geven.

4

’s HEEREN goedheid kent geen palen.
God is recht, dus zal Hij door
Onderwijzing hen, die dwalen,
Brengen in het rechte spoor.
Hij zal leiden ’t zacht gemoed
In het effen recht des HEEREN.
Wie Hem need’rig valt te voet,
Zal van Hem Zijn wegen leren.

5

Lout’re goedheid, liefdekoorden,
Waarheid zijn des HEEREN paân
Hun, die Zijn verbond en woorden,
Als hun schatten, gadeslaan,
Wil mij, Uwen naam ter eer,
Al mijn euveldaân vergeven!
Ik heb tegen U, o HEER’,
Zwaar en menigmaal misdreven.

6

Wie heeft lust den HEERte vrezen,
’t Allerhoogst en eeuwig goed?
God zal Zelf zijn Leidsman wezen,
Leren, hoe hij wand’len moet.
’t Goed, dat nimmermeer vergaat,
Zal hij ongestoord verwerven,
En zijn Godgeheiligd zaad
Zal ’t gezegend aardrijk erven.

7

Gods verborgen omgang vinden
Zielen, waar Zijn vrees in woont.
’t Heilgeheim wordt aan Zijn vrinden,
Naar Zijn vreêverbond, getoond.
d’ Ogen houdt mijn stil gemoed
Opwaarts, om op God te letten:
Hij, die trouw is, zal mijn voet,
Voeren uit der bozen netten.

8

Zie op mij in gunst van boven,
Wees mij toch genadig, HEER’,
Eenzaam ben ik en verschoven;
Ja, d’ ellende drukt mij neer.
’k Roep U aan in angst en smart;
Duizend zorgen, duizend doden,
Kwellen mijn angstvallig hart.
Voer mij uit mijn angst en noden.

9

Sla op mijn ellenden d’ ogen,
Zie mijn moeite, mijn verdriet;
Neem mijn zonden, uit meêdogen.
Gunstig weg, gedenk die niet,
Zie mijn haters, daar ’t getal
Vast vermeert van die mij vloeken,
En die rusteloos mijn val,
Heet en wrevelmoedig zoeken.

10

Hoed mijn ziel, en red z’ uit noden,
Maak mij niet beschaamd, o HEER’;
Want ik kom tot U gevloden.
Laat d’ oprechtheid meer en meer,
Met de vroomheid, mij behoên.
’k Wacht op U in mijn ellenden,
Laat Uw hand, in tegenspoên,
Israël verlossing zenden.

WDogMQpUOiBQc2FsbSAyNTozCk06IEMKTDogMS80CkM6IGh5cG8taW9uaXNjaApTOiDCqSAyMDI0IC0gbGl0dXJnaWUubnUKUTogMTQwCiUlTUlESSBwcm9ncmFtIDE2Cks6IEcKRzIgRiBFIEQgRzIgQSBCMiBHMiB6Mgp3OkRlbmsgYWFufuKAmXR+IFZhLWRlci1saWprIG1lw6otZG8tZ2VuLA0KQjIgQjIgYyBCIEcyIEEyIEcyIHoyCnc6SEVFUuKAmSwgd2FhLXJvcCBpayBiaWQtZGVuZCBwbGVpdDoNCkcyIEYgRSBEIEcyIEEgQjIgRzIgejIKdzpNaWwtZGUgaGFuLWRlbiwgdnJpZW5k4oCZLWxpamvigJkgby1nZW4sDQpCMiBCMiBjIEIgRzIgQTIgRzIgejIKdzpaaWpuIGJpaiBVIHZhbiBlZXUtd2lnLWhlaWQsDQpHMiBBMiBCIEcgYyBjIEIyIHoyCnc6U2xhIGRlIHpvbi1kZW4gbmltLW1lciBnYSwNCkcyIEUgRjIgRCBFIEcgRjIgRzIgejIKdzpEaWUgbWlqbiBqb25rLWhlaWQgaGVlZnQgYmUtZHJlLXZlbi4NCkIyIEIyIEcgYyBCIEEgRzIgejIKdzpEZW5rIGFhbiBtaWogdG9jaCBpbiBnZS1uw6IsDQpCMiBkMiBjIEIgQSBHIEEyIEcyIHoyfF0KdzpPbSBVdyBnb2VkLWhlaWQgZWVyIHRlIGdlLXZlbi4K

Onberijmde versie Psalm 25:1-22 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Een psalm van David.
    Tot U, HEERE, hef ik mijn ziel op,
  2. mijn God, op U vertrouw ik;
    laat mij niet beschaamd worden,
    laat mijn vijanden niet van vreugde over mij opspringen.
  3. Ja, allen die U verwachten, worden niet beschaamd;
    beschaamd worden zij die zonder reden trouweloos handelen.
  4. HEERE, maak mij Uw wegen bekend,
    leer mij Uw paden.
  5. Leid mij in Uw waarheid en leer mij,
    want U bent de God van mijn heil;
    U verwacht ik de hele dag.
  6. Denk aan Uw barmhartigheid, HEERE, en Uw goedertierenheid,
    want die zijn van eeuwigheid.
  7. Denk niet aan de zonden uit mijn jeugd of aan mijn overtredingen;
    denkt U aan mij naar Uw goedertierenheid,
    omwille van Uw goedheid, HEERE.
  8. Goed en waarachtig is de HEERE,
    daarom onderwijst Hij zondaars in de weg.
  9. Hij leidt zachtmoedigen in het recht,
    Hij leert zachtmoedigen Zijn weg.
  10. Alle paden van de HEERE zijn goedertierenheid en trouw
    voor wie Zijn verbond en Zijn getuigenissen in acht nemen.
  11. Omwille van Uw Naam, HEERE,
    vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot.
  12. Wie is de man die de HEERE vreest?
    Hij onderwijst hem in de weg die hij moet kiezen.
  13. Zijn ziel overnacht in het goede,
    zijn nageslacht zal de aarde bezitten.
  14. Vertrouwelijk gaat de HEERE om met wie Hem vrezen,
    Zijn verbond maakt Hij hun bekend.
  15. Mijn ogen zijn voortdurend gericht op de HEERE,
    want Hij bevrijdt mijn voeten uit het net.
  16. Wend U tot mij en wees mij genadig,
    want ik ben eenzaam en ellendig.
  17. De benauwdheden van mijn hart hebben zich wijd uitgestrekt,
    bevrijd mij uit mijn angsten.
  18. Zie mijn ellende en mijn moeite,
    neem weg al mijn zonden.
  19. Zie mijn vijanden, want zij worden talrijk,
    zij haten mij met een dodelijke haat.
  20. Bewaar mijn ziel en red mij;
    laat mij niet beschaamd worden, want tot U heb ik de toevlucht genomen.
  21. Laat oprechtheid en vroomheid mij beschermen,
    want ik verwacht U.
  22. O God, verlos Israël
    uit al zijn benauwdheden.

Dichter:

Onberijmd: David, berijmd: Johannes Eusebius Voet

Samenvatting:

Gebed van David om bescherming en vergeving. David bidt God, op Wie hij vertrouwt, om leiding en vergeving en om verlossing van de vijanden voor hemzelf en Israël.

Te zingen bij:

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17