1

O HEER’, de Koning is verheugd
Om Uw geducht vermogen;
Uw heil zweeft hem voor d’ ogen,
En met wat blijde zielevreugd
Zal hij, door al Uw daân.
Verrukt, ten reie gaan!

2

Wat hij U smeekt, uit ’s harten grond
En al zijn rein verlangen,
Hebt Gij hem doen ontvangen.
Ook hebt Gij d’ uitspraak van zijn mond,
Al wat hij heeft begeerd;
Geweigerd, noch geweerd.

3

Gij, die hem gunstig hebt gered,
Zijt hem met volle stromen
Van zegen voorgekomen.
Ook hebt Gij hem op ’t hoofd gezet,
Hem, die op U betrouwt,
Een kroon van ’t fijnste goud.

4

Hij heeft, o God, van U begeerd
Het onvergank’lijk leven;
Gij hebt het hem gegeven.
Zo zijn de dagen hem vermeerd,
Zo leeft de Vorst altoos,
Zo leeft hij eindeloos.

5

Hoe groot en schitt’rend is zijn eer,
Door ’t heil, aan hem bewezen!
Hoe is zijn roem gerezen,
O alvermogend’ Opperheer!
Wat glans, wat majesteit.
Hebt Gij dien Vorst bereid!

6

Gewis, Gij zult, all’ eeuwen door
Hem met Uw gunst verzellen,
En tot een zegen stellen.
Ja, Gij geleidt hem op het spoor
Der vreugde, bij het licht
Van ’t Godd’lijk aangezicht.

7

De Koning rust op Uwe trouw,
O eeuwig Opperwezen.
Uw goedheid, nooit volprezen,
Duldt niet, dat hij ooit wank’len zou.
Neen, d’ Allerhoogste zal
Hem hoeden voor den val.

8

Uw sterke hand zal onverwacht
Al Uwe haters vinden.
Uw wraak zal hen verslinden.
Uw rechterhand zal eens met kracht,
Vernielen en verslaan
Hen, die Uw rijk weerstaan.

9

Dan doet Uw toornig aangezicht
Hen, als een oven roken,
Door ’t heetste vuur ontstoken.
Dan wordt in ’s HEEREN strafgericht,
De gloed, die hen verteert,
Met vlam op vlam vermeerd.

10

De vruchten van hun huw’lijksbed
Zult Gij van d’ aard’ verderven,
En doen door rampen sterven.
Totdat men, waar men zoek’ of lett’,
Geen nakroost meer bespeurt,
Dat hunnen dood betreurt.

11

Want tegen U heeft dit geslacht
Een godd’loos kwaad besloten
En met zijn bondgenoten,
Een schandelijke daad bedacht,
Doch al dat listig woên,
Zal leed noch hinder doen.

12

Want Uw alziend en toornig oog
Zal hen ten doelwit zetten.
Gij zult Uw pijlen wetten,
En doen ze, van Uw stalen boog,
Tot hun verderf gericht;
Hun vliegen in ’t gezicht.

13

Verhoog, o HEER’, Uw Naam en kracht;
Zo zal ons vrolijk zingen
Door lucht en wolken dringen.
Zo wordt Uw heerschappij en macht
Door ons, nog eeuwenlang,
Geloofd met psalmgezang.

WDogMQpUOiBQc2FsbSAyMToxMQpNOiBDCkw6IDEvNApDOiBpb25pc2NoClM6IMKpIDIwMjQgLSBsaXR1cmdpZS5udQpROiAxNDAKJSVNSURJIHByb2dyYW0gMTYKSzogRApBMiBBIEcgRjIgQjIgQSBHIEYyIHoyCnc6V2FudCB0ZS1nZW4gVSBoZWVmdCBkaXQgZ2Utc2xhY2h0CkQyIEYgRyBBIEEgQjIgQTIgejIKdzpFZW4gZ29kZOKAmS1sb29zIGt3YWFkIGJlLXNsby10ZW4KQTIgRiBGIEQgRiBFMiBEMiB6Mgp3OkVuIG1ldCB6aWpuIGJvbmQtZ2Utbm8tdGVuLApBMiBCIEIgYzIgQTIgQiBjIGQyIHoyCnc6RWVuIHNjaGFuLWRlLWxpai1rZSBkYWFkIGJlLWRhY2h0LApBMiBCIEIgQTIgRzIgRjIgejIKdzpEb2NoIGFsIGRhdCBsaXMtdGlnIHdvw6puLApEMiBFIEcgRjIgRTIgRDIgejJ8XQp3OlphbCBsZWVkIG5vY2ggaGluLWRlciBkb2VuLgo=

Onberijmde versie Psalm 21:1-14 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Een psalm van David, voor de koorleider.
  2. HEERE, de koning verblijdt zich over Uw macht.
    Hoezeer is hij verheugd over Uw heil!
  3. De wens van zijn hart hebt U hem gegeven;
    het verzoek van zijn lippen hebt U hem niet onthouden.
  4. Want U komt hem tegemoet met rijke zegeningen;
    op zijn hoofd zet U een kroon van zuiver goud.
  5. Leven heeft hij van U verlangd en U hebt het hem gegeven,
    lengte van dagen, eeuwig en altijd.
  6. Groot is zijn eer dankzij Uw heil,
    met majesteit en glorie hebt U hem bekleed.
  7. Want U stelt hem voor eeuwig tot grote zegen,
    U verheugt hem met blijdschap, met Uw aangezicht.
  8. Want de koning vertrouwt op de HEERE;
    door de goedertierenheid van de Allerhoogste wankelt hij niet.
  9. Uw hand zal al Uw vijanden vinden,
    Uw rechterhand zal hen die U haten, vinden.
  10. U zult hen als een vurige oven maken,
    ten tijde dat U Uw aangezicht laat zien.
    De HEERE zal hen in Zijn toorn verslinden,
    het vuur zal hen verteren.
  11. U zult hun vrucht wegdoen van de aarde,
    hun nageslacht onder de mensenkinderen.
  12. Want zij hebben kwaad tegen U beraamd;
    zij hebben een listig plan bedacht,
    maar zijn tot niets in staat.
  13. Want U zult hen tot een doelwit maken,
    met Uw boog zult U op hun gezicht richten.
  14. Verhef U, HEERE, in Uw macht;
    dan zullen wij zingen en Uw macht met psalmen loven.

Dichter:

Onberijmd: David, berijmd: Johannes Eusebius Voet

Samenvatting:

Dankgebed van David, voor het verhoren van zijn gebed voor overwinning in de oorlog (zie psalm 20).

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17