1

O HEER, wil mijn gebeden horen;
Neig tot mijn smeken gunstig’ oren,
Verhoor m’, o Oppermajesteit,
Om Uwe trouw, aan mij gezworen,
Verhoor m’ om Uw gerechtigheid.

2

Wil Uwen knecht, door schuld verslagen,
O HEER’, niet voor Uw vierschaar dagen;
Want niemand zal in dat gericht,
Daar zelfs zijn hart hem aan moet klagen,
Rechtvaardig zijn voor Uw gezicht.

3

Ik zie mijn ziel vervolgd door snoden;
Ik zie, voor ’s vijands haat gevloden,
Mijn leven in het stof vertreên.
Ik lig, helaas, gelijk de doden,
Omringd van nare duisterheên.

4

Dit overstelpt mijn geest met rouwe:
Als ik mijn deerlijk lot beschouwe,
Bezwijkt mijn afgefolterd hart.
Gij weet, dat ik op U betrouwe;
Algoede God, genees mijn smart.

5

Ik denk, in ’t midden der gevaren,
Nog aan Uw gunst van vroeger jaren;
Ik tracht Uw werken na te gaan:
O God, wie kan U evenaren?
Hoe heerlijk zijn Uw wonderdaân!

6

Ik hef mijn handen naar den hogen;
Mijn ziel is voor Uw alziend’ ogen,
Gelijk een dor, een dorstig land,
Dat sedert lang ligt uit te drogen,
Verkwijnend in dien doodsen stand.

7

HEER’, doe mij spoedig ademhalen;
Wil mijn bezweken geest bestralen;
Verberg m’ Uw vriend’lijk aanschijn niet;
Ik zal eerlang ten grave dalen,
Indien Gij mij geen bijstand biedt.

8

Laat mij Uw dierb’re goedheid prijzen,
Wanneer ik ’t morgenlicht zie rijzen;
’k Betrouw op U in mijn ellend’;
Wil mij het ware heilspoor wijzen;
Mijn ziel heeft zich tot U gewend.

9

O HEER’, mijn Toevlucht, hoor mij klagen;
Verlos mij uit des vijands lagen;
Red mij van hen, die mij vertreên;
Ik schuil, in mijn benauwde dagen,
Bij U, mijn God, bij U alleen.

10

Leer mij, o God van zaligheden,
Mijn leven in Uw dienst besteden;
Gij zijt mijn God, vat Gij mijn hand;
Uw goede Geest bestier’ mijn schreden,
En leid’ mij in een effen land.

11

Laat Uwe gunst mij niet begeven;
Schenk mij, om Uwes Naams wil, leven.
Laat mijne ziel, die tot U schreit,
Van haar benauwdheid zijn ontheven.
Red mij om Uw gerechtigheid.

12

Laat nooit mijns vijands wens gelukken.
Roei z’ allen uit, die mij doen bukken,
Om Uwe gunst, mij toegezegd.
Verdelg hen, die mijn ziel verdrukken,
Want ik, o Heer’, ik ben Uw knecht.

WDogMQpUOiBQc2FsbSAxNDM6NgpNOiBDCkw6IDEvNApDOiBkb3Jpc2NoClM6IMKpIDIwMjQgLSBsaXR1cmdpZS5udQpROiAxNDAKJSVNSURJIHByb2dyYW0gMTYKRDIgQTIgQTIgXkcgQSBCIGMgQjIgQTIgejIKdzpJayBoZWYgbWlqbiBoYW4tZGVuIG5hYXIgZGVuIGhvLWdlbjsNCmQyIGQgZCBjIEIgQSBjIEIyIEEyIHoyCnc6TWlqbiB6aWVsIGlzIHZvb3IgVXcgYWwtemllbmTigJkgby1nZW4sDQpEMiBBIEEgXkcgQSBjMiBCMiBBMiB6Mgp3OkdlLWxpamsgZWVuIGRvciwgZWVuIGRvci1zdGlnIGxhbmQsDQpkMiBkIGQgYyBCIEEgYyBCMiBBMiB6Mgp3OkRhdCBzZS1kZXJ0IGxhbmcgbGlndCB1aXQgdGUgZHJvLWdlbiwNCmMyIEIgQSBHIEYgRzIgRTIgRDIgejJ8XQp3OlZlci1rd2lqLW5lbmQgaW4gZGllbiBkb29kLXNlbiBzdGFuZC4K

Onberijmde versie Psalm 143:1-12 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Een psalm van David.
    HEERE, luister naar mijn gebed,
    neem mijn smeekbeden ter ore.
    Verhoor mij naar Uw trouw,
    naar Uw gerechtigheid.
  2. Ga niet in het gericht met Uw dienaar,
    want niemand die leeft,
    is voor Uw aangezicht rechtvaardig.
  3. Want de vijand vervolgt mijn ziel,
    hij vertrapt mijn leven op de grond;
    hij doet mij wonen in duistere oorden,
    zoals zij die allang dood zijn.
  4. Daarom is mijn geest in mij bezweken,
    mijn hart is ontzet in mijn binnenste.
  5. Ik denk aan de dagen vanouds,
    ik overdenk al Uw daden,
    ik overpeins de werken van Uw handen.
  6. Ik spreid mijn handen naar U uit,
    mijn ziel ligt voor U als een dorstig land.
  7. Verhoor mij spoedig, HEERE,
    mijn geest bezwijkt;
    verberg Uw aangezicht niet voor mij,
    want ik zou aan hen gelijk zijn die in de kuil neerdalen.
  8. Doe mij in de morgen Uw goedertierenheid horen,
    want ik vertrouw op U;
    maak mij de weg bekend die ik te gaan heb,
    want tot U hef ik mijn ziel op.
  9. Red mij van mijn vijanden, HEERE,
    bij U schuil ik.
  10. Leer mij Uw welbehagen te doen,
    want U bent mijn God.
    Laat Uw goede Geest mij leiden
    in een geëffend land.
  11. HEERE, maak mij levend, omwille van Uw Naam,
    leid mijn ziel uit de benauwdheid, om Uw gerechtigheid.
  12. Verdelg mijn vijanden om Uw goedertierenheid,
    breng allen om die mijn ziel benauwen,
    want ik ben Uw dienaar.

Dichter:

Onberijmd: David, berijmd: Genootschap Laus Deo, Salus Populo

Samenvatting:

Smeekgebed van David, in een tijd van vervolging. Zijn moeilijkheden maken hem bewust van zijn eigen zonden (daarom wordt deze psalm gerekend tot de boetepsalmen) en hij vraagt God om verlossing.

Te zingen bij:

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17