1

Welzalig zijn d’ oprechten van gemoed,
Die, ongeveinsd, des HEEREN wet betrachten;
Die Hij op ’t spoor der godsvrucht wand’len doet;
Welzalig, die bij dagen en bij nachten,
Gods wil bepeinst, en Hem als ’t hoogste goed,
Van harte zoekt met ingespannen krachten.

2

Die, wars van ’t kwaad, niet in de zonde leeft;
Maar zijnen gang bestiert naar ’s HEEREN wetten.
Gij, grote God, die ons bevelen geeft,
Gij eist, dat w’ op Uw woord gestadig letten,
En dat w’ ons hart, aan Uwen wil verkleefd,
Geduriglijk op Uwe wegen zetten.

3

Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest!
Mocht die mij op mijn paân ten Leidsman strekken!
’k Hield dan Uw wet, dan leefd’ ik onbevreesd;
Dan zou geen schaamt’ mijn aangezicht bedekken,
Wanneer ik steeds opmerkend waar’ geweest,
Hoe Uw geboôn mij tot Uw liefde wekken.

4

Ik zal, oprecht van hart, Uw Naam, o Heer’,
Gestaag den roem van Uwe grootheid geven,
Als ik ’t gezag en ’t heilig oogmerk leer
Van ’t vlekk’loos recht, door Uwe hand beschreven.
’k Zal Uw geboôn bewaren tot Uw eer;
Verlaat mij toch niet gans’lijk in dit leven.

WDogMQpUOiBQc2FsbSAxMTk6MQpNOiBDCkw6IDEvNApDOiBoeXBvLWlvbmlzY2gKUzogwqkgMjAyNCAtIGxpdHVyZ2llLm51ClE6IDE0MAolJU1JREkgcHJvZ3JhbSAxNgpLOiBHCkcyIEEgQiBHMiBCMiBkIGQgYyBCIEEyIHoyCnc6V2VsLXphLWxpZyB6aWpuIGTigJl+b3AtcmVjaC10ZW4gdmFuIGdlLW1vZWQsCkIyIEcgRiBFMiBEMiBHIEEgQiBkIGMyIEIyIHoyCnc6RGllLCBvbi1nZS12ZWluc2QsIGRlcyBIRUUtUkVOIHdldCBiZS10cmFjaC10ZW47CmQyIGMgQiBBMiBCMiBBIEcgRyBGIEcyIHoyCnc6RGllIEhpaiBvcCDigJl0fnNwb29yIGRlciBnb2RzLXZydWNodCB3YW5k4oCZLWxlbiBkb2V0OwpkMiBCIGMgZDIgYzIgQiBBIEcgRiBFMiBEMiB6Mgp3OldlbC16YS1saWcsIGRpZSBiaWogZGEtZ2VuIGVuIGJpaiBuYWNoLXRlbiwKRzIgRiBHIEEyIEIyIGMgQiBBIEcgRjIgejIKdzpHb2RzIHdpbCBiZS1wZWluc3QsIGVuIEhlbSBhbHMg4oCZdH5ob29nLXN0ZSBnb2VkLApHMiBBIEIgYzIgQjIgQSBHIEYgRyBBMiBHMiB6MnxdCnc6VmFuIGhhci10ZSB6b2VrdCBtZXQgaW4tZ2Utc3Bhbi1uZW4ga3JhY2gtdGVuLgo=

Onberijmde versie Psalm 119:1-176 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Welzalig zijn de oprechten van wandel,
    die in de wet van de HEERE gaan.
  2. Welzalig wie Zijn getuigenissen in acht nemen,
    die Hem met heel hun hart zoeken,
  3. die ook geen onrecht bedrijven,
    maar in Zijn wegen gaan.
  4. HEERE, Ú hebt geboden
    om Uw bevelen ten zeerste in acht te nemen.
  5. Och, waren mijn wegen zo vast
    om Uw verordeningen in acht te nemen!
  6. Dan zou ik niet beschaamd worden,
    als ik oog zou hebben voor al Uw geboden.
  7. Ik zal U loven met een oprecht hart,
    wanneer ik Uw rechtvaardige bepalingen geleerd heb.
  8. Ik zal Uw verordeningen in acht nemen,
    verlaat mij niet geheel en al.
  9. Waarmee houdt een jongeman zijn pad zuiver?
    Als hij dat bewaart overeenkomstig Uw woord.
  10. Ik zoek U met heel mijn hart,
    laat mij van Uw geboden niet afdwalen.
  11. Ik heb Uw belofte in mijn hart opgeborgen,
    opdat ik tegen U niet zondig.
  12. Geloofd zij U, HEERE,
    leer mij Uw verordeningen.
  13. Ik heb met mijn lippen verteld
    al de bepalingen van Uw mond.
  14. In de weg van Uw getuigenissen verblijd ik mij meer
    dan in alle bezit.
  15. Ik overdenk Uw bevelen
    en heb oog voor Uw paden.
  16. Ik verblijd mij in Uw verordeningen,
    Uw woord vergeet ik niet.
  17. Wees goed voor Uw dienaar, dan zal ik leven
    en Uw woord in acht nemen.
  18. Ontsluit mijn ogen en laat mij aanschouwen
    de wonderen van Uw wet.
  19. Ik ben een vreemdeling op de aarde,
    verberg Uw geboden niet voor mij.
  20. Mijn ziel wordt verteerd van verlangen
    naar Uw bepalingen, te allen tijde.
  21. U bestraft de vervloekte hoogmoedigen,
    die van Uw geboden afdwalen.
  22. Wentel smaad en verachting van mij af,
    want ik heb Uw getuigenissen in acht genomen.
  23. Zelfs toen vorsten op hun troon gezeten tegen mij spraken,
    overdacht Uw dienaar Uw verordeningen.
  24. Ja, Uw getuigenissen zijn mijn bron van blijdschap,
    zij zijn mijn raadgevers.
  25. Mijn ziel kleeft aan het stof;
    maak mij levend overeenkomstig Uw woord.
  26. Ik heb U mijn wegen verteld en U hebt mij verhoord;
    leer mij Uw verordeningen.
  27. Geef mij inzicht in de weg van Uw bevelen,
    dan zal ik Uw wonderen overdenken.
  28. Mijn ziel weent tranen van verdriet;
    richt mij op overeenkomstig Uw woord.
  29. Laat de weg van de leugen van mij wijken,
    schenk mij genadig Uw wet.
  30. Ik heb de weg van de waarheid gekozen,
    Uw bepalingen heb ik mij voor ogen gesteld.
  31. Ik kleef vast aan Uw getuigenissen;
    HEERE, beschaam mij niet.
  32. Ik zal de weg van Uw geboden lopen,
    wanneer U mijn hart verruimd hebt.
  33. HEERE, leer mij de weg van Uw verordeningen,
    en ik zal die in acht nemen tot het einde toe.
  34. Geef mij inzicht, dan zal ik Uw wet in acht nemen;
    ja, ik zal mij er met heel mijn hart aan houden.
  35. Doe mij treden op het pad van Uw geboden,
    want daarin vind ik vreugde.
  36. Neig mijn hart naar Uw getuigenissen
    en niet naar winstbejag.
  37. Wend mijn ogen af, zodat zij niet zien wat nutteloos is;
    maak mij levend door Uw wegen.
  38. Bevestig Uw belofte aan Uw dienaar,
    die Uw vreze is toegedaan.
  39. Wend van mij af de smaad, waarvoor ik beducht ben,
    want Uw bepalingen zijn goed.
  40. Zie, ik verlang naar Uw bevelen,
    maak mij levend door Uw gerechtigheid.
  41. Laat Uw blijken van goedertierenheid over mij komen, HEERE,
    Uw heil overeenkomstig Uw belofte.
  42. Dan heb ik hem die mij hoont iets te antwoorden,
    want ik vertrouw op Uw woord.
  43. Ontruk het woord van de waarheid niet geheel en al aan mijn mond,
    want ik hoop op Uw bepalingen.
  44. Dan zal ik steeds Uw wet in acht nemen,
    voor eeuwig en altijd.
  45. Ik zal wandelen op ruime baan,
    omdat ik Uw bevelen gezocht heb.
  46. Ook zal ik voor koningen spreken over Uw getuigenissen
    en mij niet schamen.
  47. Ik verblijd mij in Uw geboden,
    die ik liefheb.
  48. Ik hef mijn handen op naar Uw geboden,
    die ik liefheb, en overdenk Uw verordeningen.
  49. Denk aan het woord gesproken tot Uw dienaar,
    waarop U mij deed hopen.
  50. Dit is mij tot troost in mijn ellende:
    dat Uw belofte mij levend heeft gemaakt.
  51. De hoogmoedigen hebben mij ten zeerste bespot,
    toch ben ik van Uw wet niet afgeweken.
  52. Ik heb gedacht aan Uw oordelen van oude tijden af, HEERE,
    en heb mij getroost.
  53. Grote verontwaardiging heeft mij bevangen
    vanwege de goddelozen, die Uw wet verlaten.
  54. Uw verordeningen zijn mijn gezangen geweest
    op de plaats waar ik vreemdeling was.
  55. HEERE, 's nachts heb ik aan Uw Naam gedacht
    en ik heb Uw wet in acht genomen.
  56. Dat is aan mij gebeurd,
    omdat ik Uw bevelen in acht genomen heb.
  57. De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd
    dat ik Uw woorden in acht zal nemen.
  58. Ik heb met heel mijn hart getracht Uw aangezicht gunstig te stemmen;
    wees mij genadig overeenkomstig Uw belofte.
  59. Ik heb mijn wegen overdacht,
    en mijn voeten gekeerd naar Uw getuigenissen.
  60. Ik heb mij gehaast en niet geaarzeld
    Uw geboden in acht te nemen.
  61. Benden goddelozen hebben mij omringd,
    toch heb ik Uw wet niet vergeten.
  62. Midden in de nacht sta ik op
    om U te loven voor Uw rechtvaardige bepalingen.
  63. Ik ben een metgezel van allen die U vrezen
    en die Uw bevelen in acht nemen.
  64. HEERE, de aarde is vol van Uw goedertierenheid;
    leer mij Uw verordeningen.
  65. U bent goed voor Uw dienaar geweest, HEERE,
    overeenkomstig Uw woord.
  66. Leer mij goed onderscheiden en kennen,
    want ik heb in Uw geboden geloofd.
  67. Voordat ik verdrukt werd, dwaalde ik,
    maar nu neem ik Uw woord in acht.
  68. U bent goed en U doet goed,
    leer mij Uw verordeningen.
  69. Hoogmoedigen hebben mij met leugens besmeurd,
    maar ík neem Uw bevelen met heel mijn hart in acht.
  70. Hun hart is zo ongevoelig als vet,
    maar ík verblijd mij in Uw wet.
  71. Het is goed voor mij dat ik verdrukt ben geweest,
    opdat ik Uw verordeningen zou leren.
  72. De wet uit Uw mond is mij beter
    dan duizenden stukken goud of zilver.
  73. Uw handen hebben mij gemaakt en bereid;
    geef mij inzicht, zodat ik Uw geboden leer.
  74. Wie U vrezen, zien mij en verblijden zich,
    omdat ik op Uw woord gehoopt heb.
  75. Ik weet, HEERE, dat Uw oordelen rechtvaardig zijn
    en dat U mij in Uw trouw verdrukt hebt.
  76. Laat toch Uw goedertierenheid er zijn om mij te troosten,
    overeenkomstig Uw belofte aan Uw dienaar.
  77. Laat Uw barmhartigheid over mij komen,
    dan zal ik leven, want Uw wet is mijn bron van blijdschap.
  78. Laten de hoogmoedigen beschaamd worden, die mij neerdrukten
    met leugen, maar ík overdenk Uw bevelen.
  79. Laten zich tot mij keren wie U vrezen
    en wie Uw getuigenissen kennen.
  80. Laat mijn hart oprecht zijn in Uw verordeningen,
    dan zal ik niet beschaamd worden.
  81. Mijn ziel is bezweken van verlangen naar Uw heil,
    op Uw woord heb ik gehoopt.
  82. Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw belofte,
    terwijl ik zei: Wanneer zult U mij troosten?
  83. Want ik ben geworden als een leren zak in de rook,
    maar Uw verordeningen heb ik niet vergeten.
  84. Hoeveel zijn de dagen van Uw dienaar?
    Wanneer zult U gericht oefenen over mijn vervolgers?
  85. De hoogmoedigen hebben kuilen voor mij gegraven
    en dat is niet overeenkomstig Uw wet.
  86. Al Uw geboden zijn betrouwbaar;
    met leugen vervolgen zij mij, help mij!
  87. Zij hebben mij op de aarde bijna vernietigd,
    maar ík heb Uw bevelen niet verlaten.
  88. Maak mij levend overeenkomstig Uw goedertierenheid;
    dan zal ik het getuigenis van Uw mond in acht nemen.
  89. Voor eeuwig, HEERE,
    staat Uw woord vast in de hemel.
  90. Uw trouw duurt van generatie op generatie;
    U hebt de aarde gegrondvest, zodat zij blijft staan.
  91. Volgens Uw bepalingen blijven zij ook heden nog staan,
    want zij alle zijn Uw dienaren.
  92. Als Uw wet niet mijn bron van blijdschap geweest was,
    dan was ik in mijn ellende vergaan.
  93. Ik zal Uw bevelen voor eeuwig niet vergeten,
    want daardoor hebt U mij levend gemaakt.
  94. Ik ben de Uwe, verlos mij,
    want ik heb Uw bevelen gezocht.
  95. Goddelozen hebben op mij geloerd om mij om te brengen;
    ik let op Uw getuigenissen.
  96. Aan alles, hoe volmaakt ook, heb ik een einde gezien;
    maar alleen Uw gebod is onbegrensd.
  97. Hoe lief heb ik Uw wet!
    Hij is heel de dag mijn overdenking.
  98. Uw geboden maken mij wijzer dan mijn vijanden,
    want zij zijn voor eeuwig bij mij.
  99. Ik ben verstandiger dan al mijn leraren,
    want Uw getuigenissen zijn mij tot overdenking.
  100. Ik heb meer inzicht dan de ouderen,
    omdat ik Uw bevelen in acht genomen heb.
  101. Ik heb mijn voeten weerhouden van alle slechte paden,
    opdat ik mij aan Uw woord zal houden.
  102. Ik ben niet afgeweken van Uw bepalingen,
    want Ú hebt mij onderwezen.
  103. Hoe zoet zijn Uw woorden voor mijn gehemelte,
    zoeter dan honing voor mijn mond.
  104. Door Uw bevelen krijg ik inzicht,
    daarom haat ik elk leugenpad.
  105. Uw woord is een lamp voor mijn voet
    en een licht op mijn pad.
  106. Ik heb gezworen, en ik zal het gestand doen:
    ik zal Uw rechtvaardige bepalingen in acht nemen.
  107. Ik ben ten zeerste verdrukt;
    HEERE, maak mij levend overeenkomstig Uw woord.
  108. Aanvaard toch, HEERE, de vrijwillige gaven van mijn mond,
    en leer mij Uw bepalingen.
  109. Mijn leven is voortdurend in gevaar,
    toch vergeet ik Uw wet niet.
  110. De goddelozen hebben voor mij een strik gezet,
    toch ben ik van Uw bevelen niet afgedwaald.
  111. Uw getuigenissen heb ik voor eeuwig in erfelijk bezit genomen,
    want zij zijn de vreugde van mijn hart.
  112. Ik heb mijn hart geneigd om overeenkomstig Uw verordeningen te handelen,
    voor eeuwig, tot het einde toe.
  113. Ik haat de halfhartigen,
    maar Uw wet heb ik lief.
  114. U bent mijn schuilplaats en mijn schild,
    op Uw woord heb ik gehoopt.
  115. Ga weg van mij, kwaaddoeners,
    zodat ik de geboden van mijn God in acht zal nemen.
  116. Ondersteun mij overeenkomstig Uw belofte, dan zal ik leven;
    laat mij in mijn hoop niet beschaamd worden.
  117. Ondersteun mij, dan ben ik verlost
    en vermaak ik mij voortdurend in Uw verordeningen.
  118. U verwerpt allen die van Uw verordeningen afdwalen,
    want hun bedrog is leugen.
  119. U doet alle goddelozen van de aarde weg als schuim,
    daarom heb ik Uw getuigenissen lief.
  120. Het haar van mijn lichaam is te berge gerezen uit grote vrees voor U,
    ik heb gevreesd voor Uw oordelen.
  121. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan;
    geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.
  122. Wees borg voor het welzijn van Uw dienaar;
    laat de hoogmoedigen mij niet onderdrukken.
  123. Mijn ogen zijn bezweken van verlangen naar Uw heil
    en naar de belofte van Uw rechtvaardigheid.
  124. Doe met Uw dienaar overeenkomstig Uw goedertierenheid,
    en leer mij Uw verordeningen.
  125. Ik ben Uw dienaar; geef mij inzicht,
    dan zal ik Uw getuigenissen kennen.
  126. Het is tijd voor de HEERE om te handelen,
    want zij hebben Uw wet verbroken.
  127. Daarom heb ik Uw geboden lief, meer dan goud,
    ja, meer dan zuiver goud.
  128. Daarom heb ik al Uw bevelen in alles voor recht gehouden,
    maar elk leugenpad heb ik gehaat.
  129. Uw getuigenissen zijn wonderen,
    daarom zal mijn ziel die in acht nemen.
  130. Het opengaan van Uw woorden geeft licht,
    het schenkt eenvoudigen inzicht.
  131. Ik sper mijn mond open en hijg,
    want ik verlang naar Uw geboden.
  132. Wend U tot mij en wees mij genadig,
    overeenkomstig het recht voor wie Uw Naam liefhebben.
  133. Laat mijn voetstappen vaststaan in Uw woord,
    laat geen enkel onrecht over mij heersen.
  134. Verlos mij van de onderdrukking door mensen,
    dan zal ik Uw bevelen in acht nemen.
  135. Doe Uw aangezicht lichten over Uw dienaar,
    en leer mij Uw verordeningen.
  136. Beken vol water stromen uit mijn ogen neer,
    omdat men Uw wet niet in acht neemt.
  137. U bent rechtvaardig, HEERE,
    en al Uw oordelen zijn juist.
  138. U hebt in Uw getuigenissen gerechtigheid uitgevaardigd
    en grote trouw.
  139. Mijn ijver heeft mij verteerd,
    want mijn tegenstanders hebben Uw woorden vergeten.
  140. Uw woord is zeer gelouterd,
    Uw dienaar heeft het lief.
  141. Ik ben klein en veracht,
    maar Uw bevelen heb ik niet vergeten.
  142. Uw gerechtigheid is een gerechtigheid voor eeuwig
    en Uw wet is waarachtig.
  143. Benauwdheid en nood hebben mij getroffen,
    maar Uw geboden zijn mijn bron van blijdschap.
  144. Uw rechtvaardige getuigenissen zijn voor eeuwig;
    geef mij inzicht, dan zal ik leven.
  145. Ik heb met heel mijn hart geroepen;
    verhoor mij, HEERE, ik zal Uw verordeningen in acht nemen.
  146. Ik heb U aangeroepen, verlos mij;
    dan zal ik mij aan Uw getuigenissen houden.
  147. Ik ben de morgenschemering voor geweest en heb om hulp geroepen;
    op Uw woord heb ik gehoopt.
  148. Mijn ogen zijn de nachtwaken voor geweest
    om Uw woord te overdenken.
  149. Hoor mijn stem overeenkomstig Uw goedertierenheid;
    HEERE, maak mij levend overeenkomstig Uw recht.
  150. Wie schandelijk gedrag najagen, komen naderbij;
    zij zijn ver van Uw wet verwijderd.
  151. Maar U, HEERE, bent nabij,
    en al Uw geboden zijn waarachtig.
  152. Al vanouds weet ik van Uw getuigenissen,
    ja, U hebt ze voor eeuwig gegrondvest.
  153. Zie mijn ellende aan en red mij,
    want Uw wet heb ik niet vergeten.
  154. Voer mijn rechtszaak en verlos mij;
    maak mij levend overeenkomstig Uw belofte.
  155. Het heil is ver van de goddelozen,
    want zij zoeken Uw verordeningen niet.
  156. Uw barmhartigheid is groot, HEERE;
    maak mij levend overeenkomstig Uw bepalingen.
  157. Mijn vervolgers en tegenstanders zijn met velen,
    maar van Uw getuigenissen wijk ik niet af.
  158. Ik zag hen die trouweloos handelen, en ik walgde,
    omdat zij zich niet aan Uw woord hielden.
  159. Zie toch hoe ik Uw bevelen liefheb;
    HEERE, maak mij levend overeenkomstig Uw goedertierenheid.
  160. Vanaf het begin is Uw woord waarachtig,
    al Uw rechtvaardige bepalingen zijn voor eeuwig.
  161. Vorsten hebben mij zonder reden vervolgd,
    maar voor Uw woord heeft mijn hart diep ontzag gehad.
  162. Ik ben verblijd over Uw belofte,
    als iemand die een grote buit vindt.
  163. Ik haat de leugen en heb er een afschuw van,
    maar Uw wet heb ik lief.
  164. Ik loof U zevenmaal op een dag
    om Uw rechtvaardige bepalingen.
  165. Wie Uw wet liefhebben, hebben diepe vrede;
    voor hen ligt er geen struikelblok.
  166. Ik hoop op Uw heil, HEERE,
    en doe Uw geboden.
  167. Mijn ziel neemt Uw getuigenissen in acht,
    want ik heb ze zeer lief.
  168. Ik neem Uw bevelen en getuigenissen in acht,
    want al mijn wegen liggen voor U open.
  169. Laat mijn roepen naderen voor Uw aangezicht, HEERE;
    geef mij inzicht overeenkomstig Uw woord.
  170. Laat mijn smeken voor Uw aangezicht komen;
    red mij overeenkomstig Uw belofte.
  171. Mijn lippen vloeien over van lofzang,
    want U leert mij Uw verordeningen.
  172. Mijn tong zal Uw woorden bezingen,
    want al Uw geboden zijn rechtvaardig.
  173. Laat Uw hand mij te hulp komen,
    want ik heb Uw bevelen uitgekozen.
  174. HEERE, ik verlang naar Uw heil;
    Uw wet is mijn bron van blijdschap.
  175. Laat mijn ziel leven, dan zal hij U loven;
    laat Uw bepalingen mij helpen.
  176. Ik heb gedwaald als een verloren schaap;
    zoek Uw dienaar, want Uw geboden heb ik niet vergeten.

Dichter:

Onberijmd: Onbekend, berijmd: Johannes Eusebius Voet

Samenvatting:

Deze psalm vormt een lange overpeinzing over Gods wet (de Thora: alle geboden in de vijf boeken van Mozes) die in elk van de 176 verzen terugkomt (vaak als synoniem). De psalm prijst de waarde van Gods wet en noemt de zegeningen die de mens ten deel vallen als hij zich aan Gods geboden houdt.

Te zingen bij:

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17