1

Niet ons, o HEER’, niet ons, Uw Naam alleen
Zij, om Uw trouw en goedertierenheên,
All’ eer en roem gegeven.
Waarom, o Heer’, zou ’t heidendom met spot,
Dan zeggen: “Waar, waar is toch nu hun God,
Bij hen zo hoogverheven?”

2

Nochtans is God het doel van onzen lof,
Hij, onze God, Hij woont in ’t hemelhof
En doet al Zijn behagen.
Hun afgoôn zijn van zilver en van goud;
Slechts mensenwerk, waaraan zo snood als stout
Gods eer wordt opgedragen.

3

Zij hebben wel een mond, doch die niet spreekt,
Wel ogen, doch waaraan ’t gezicht ontbreekt,
’t Licht kan hun niets ontdekken.
Geen klank, hoe schel, dringt immer hun in ’t oor.
Men zett’ hun vrij den besten wierook voor,
’t Kan hun geen reuk verwekken.

4

Hun hand, hoe fraai bewerkt, tast nooit iets aan,
Hun voet, hoe welgevormd, kan nimmer gaan,
Hun keel geen klanken geven.
Hun maker deel’ in hun veracht’lijk lot;
Die op hen steunt, miss’ nevens hen ’t genot
Van ’t duurgeschatte leven.

5

Maar, Israël, vertrouw gij op den HEER’!
Hij is hun hulp, hun sterkt’ en al hun eer,
Hun schild, dat nooit zal wijken.
Vertrouw op God, gij Arons nageslacht!
Hij is hun schild, hun hulp, die hun Zijn macht
Zo menigwerf deed blijken.

6

Vertrouwt op God, gij allen, die Hem vreest;
Hij is altoos hun schild, hun hulp geweest;
De HEERwas ons gedachtig.
Zijn zegen blijft op Israël verspreid;
Aärons huis is die ook toebereid;
God is getrouw en machtig.

7

Elk, die Hem vreest, hoe klein hij zij of groot,
Wordt van dat heil, die weldaân, deelgenoot.
Hij zal ze groter maken,
En z’ u, zowel als ’t kroost, dat gij bemint,
Dat, nevens u, zich aan Gods wet verbindt,
In dubb’le maat doen smaken.

8

D’ algoede God, Die, door Zijn grote kracht,
Den hemel schiep, deez’ aard’ heeft voortgebracht,
Beschenkt u met Zijn zegen.
De hemel is Zijn eigendom, Zijn troon;
Maar ’t mensdom heeft de vruchtbaar’ aard’ ter woon
Van onzen God verkregen.

9

In ’t stille graf zingt niemand ’s HEEREN lof.
Het zielloos lijf, gedompeld in het stof,
Kan Hem geen glorie geven;
Maar onze tong zingt tot in eeuwigheid
Des HEEREN lof, Zijn roem en majesteit.
Looft God, de bron van ’t leven!

WDogMQpUOiBQc2FsbSAxMTU6OApNOiBDCkw6IDEvNApDOiBkb3Jpc2NoClM6IMKpIDIwMjQgLSBsaXR1cmdpZS5udQpROiAxNDAKJSVNSURJIHByb2dyYW0gMTYKQTIgYyBCIEEyIEQyIEYgRiBHIEcgQTIKdzpE4oCZfmFsLWdvZS1kZSBHb2QsIERpZSwgZG9vciBaaWpuIGdyby10ZSBrcmFjaHQsDQp6IEEgYzIgYzIgZCBkIGMgQSBfQjIgRzIgRjIgejIKdzpEZW4gaGUtbWVsIHNjaGllcCwgZGVleuKAmSBhYXJk4oCZIGhlZWZ0IHZvb3J0LWdlLWJyYWNodCwNCkEyIEcgRiBFIEYgRDIgQzIgejIKdzpCZS1zY2hlbmt0IHUgbWV0IFppam4gemUtZ2VuLg0KRjIgRiBHIEEyIEIyIGMgZCBjIEIgQTIgejIKdzpEZSBoZS1tZWwgaXMgWmlqbiBlaS1nZW4tZG9tLCBaaWpuIHRyb29uOw0KYzIgYyBCIEEyIEUyIEYgQSBHIEYgRTIgejIKdzpNYWFyIOKAmXR+bWVucy1kb20gaGVlZnQgZGUgdnJ1Y2h0LWJhYXLigJkgYWFyZOKAmSB0ZXIgd29vbg0KQTIgRyBFIEYgRyBFMiBEMiB6MnxdCnc6VmFuIG9uLXplbiBHb2QgdmVyLWtyZS1nZW4uCg==

Onberijmde versie Psalm 115:1-18 (HSV) Bijbelvertaling aanpassen

  1. Niet ons, HEERE, niet ons,
    maar geef Uw Naam eer,
    om Uw goedertierenheid, om Uw trouw.
  2. Waarom zouden de heidenvolken zeggen:
    Waar is toch hun God?
  3. Onze God is immers in de hemel,
    Hij doet al wat Hem behaagt.
  4. Hun afgoden zijn zilver en goud,
    het werk van mensenhanden:
  5. zij hebben een mond, maar spreken niet;
    zij hebben ogen, maar zien niet;
  6. zij hebben oren, maar horen niet;
    zij hebben een neus, maar ruiken niet;
  7. hun handen, die tasten niet;
    hun voeten, die gaan niet;
    er komt geen geluid uit hun keel.
  8. Laat wie ze maken hun gelijk worden,
    al wie op hen vertrouwt.
  9. Israël, vertrouw op de HEERE,
    Hij is hun hulp en hun schild.
  10. Huis van Aäron, vertrouw op de HEERE,
    Hij is hun hulp en hun schild.
  11. U die de HEERE vreest, vertrouw op de HEERE,
    Hij is hun hulp en hun schild.
  12. De HEERE heeft aan ons gedacht: Hij zal zegenen,
    Hij zal het huis van Israël zegenen,
    Hij zal het huis van Aäron zegenen.
  13. Hij zal zegenen wie de HEERE vrezen,
    de kleinen met de groten.
  14. De HEERE zal u meer en meer zegenen,
    u en uw kinderen.
  15. U bent gezegend door de HEERE,
    Die hemel en aarde gemaakt heeft.
  16. De hemel, de hemel is van de HEERE,
    maar de aarde heeft Hij aan de mensenkinderen gegeven.
  17. De doden zullen de HEERE niet prijzen,
    evenmin al wie in de stilte neergedaald zijn.
  18. Maar wíj zullen de HEERE loven,
    van nu aan tot in eeuwigheid.
    Halleluja!

Dichter:

Onberijmd: Onbekend, berijmd: Genootschap Laus Deo, Salus Populo

Samenvatting:

Loflied dat Gods volk aanspoort om alleen op God te vertrouwen en Hem alleen te dienen, door hen eraan te herinneren dat Hij alleen hun diepste trouw waard is. Op de achtergrond is de verleiding aanwezig om (terug) te keren naar de goden van andere volken.

Te zingen bij:

Deze website is nog in ontwikkeling

Momenteel is deze website in bèta-versie beschikbaar. U kunt al wel gebruik maken van deze website. In de komende maanden worden moeilijke en verouderde woorden in de klassieke liturgische formulieren voorzien van uitleg. Help mee en ondersteun deze werkzaamheden.

Psalmen: 150 van 150
Formulieren: 0 van 8
Instrumentorgel
Zangwijzeritmisch
Snelheid100M50
BijbelvertalingHSV
Tekst17